Hugo de Jonge is niet alleen minister van Volkshuisvesting maar ook van Ruimtelijke Ordening. In het dossier Volkshuisvesting heeft hij te kampen met een woningbouwcrisis. Gelukkig is de opdracht helder: bouw 100.000 woningen per jaar. Maar beseft onze minister van VRO dat hij ook te kampen heeft met een RO-crisis?
Immers, tal van crises landen in het ruimtelijk domein zoals de woningbouwcrisis, de klimaatcrisis, de biodiversiteitcrisis en de stikstofcrisis. De RO-opdracht voor Hugo de Jonge is niet kwantitatief maar kwalitatief van aard: behoud en versterk de ruimtelijke kwaliteit van Nederland. Om die opdracht succesvol te vervullen zal onze minister stevig de regie in handen moeten nemen. Dat kan niet zonder een goed en uitvoerbaar script en een Hugo-toets.
Hugo de Jonge is niet de enige die een crisis moet manegen. Op de trappen van Paleis Noordeinde stond het vol met collega’s die elk hun eigen crisis moeten bezweren. Gelukkig hebben de meesten miljarden tot hun beschikking om hun sectorale opdracht tot een goed einde te brengen. Bovendien hebben de collega’s ook ingewerkte ambtenaren, vigerende wet- en regelgeving en toegang tot specifieke kennis om hun crisis aan te pakken. Hugo heeft dat ook voor de woningbouwcrisis, maar niet voor de RO-crisis.
“De RO-opdracht voor Hugo de Jonge is niet kwantitatief maar kwalitatief van aard”
Al die sectorale opdrachten met de daaraan gekoppelde financiering, instrumentarium en deskundigheid kennen een inherent gevaar: de verantwoordelijke ministers zijn gericht op de oplossing van hun opgave en zien dat als ‘het centrum van hun wereld’. Illustratief is een passage in het coalitieakkoord over de deltabeslissing. “We werken toe naar vernieuwde deltabeslissingen voor een waterveilig land met voldoende zoetwater en een toekomstbestendige inrichting. Water en bodem worden sturend bij ruimtelijke planvorming. Om die reden worden waterschappen daarbij eerder betrokken en krijgt de watertoets een dwingender karakter” (cursief H2Ruimte). Sturend suggereert dat de dreiging van ‘een wateronveilig land met onvoldoende zoetwater’ de regie in ons land gaat bepalen en een toekomstbestendige inrichting op het tweede plan komt. En die andere crises dan?
Zijn die niet relevant? Waarom wel een dwingender watertoets en bijvoorbeeld een biodiversiteitstoets die onbenoemd blijft?
Kenmerkend voor het ruimtelijke domein is dat op voorhand niets vanuit een sectorale of thematische invalshoek sturend is. In een gebied komt heel veel samen: ruimteclaims, belangen, problemen, kansen, partijen en euro’s. In een gestructureerd en transparant proces gaat het vanuit ‘begrijpen voor ingrijpen’ om te kiezen voor een duurzame ontwikkeling gericht op gebieden waar het prettig is om te leven; niet alleen nu, maar vooral ook straks. Inherent aan ruimtelijke planvorming is oog hebben voor de effecten van ingrepen op langere termijn. Aspecten als water, bodem, milieu, gezondheid, economie, recreatie, energie, verkeer en ecologie leveren randvoorwaarden. Ze doen ertoe, maar zijn niet sturend. Ze horen integraal onderdeel van het planningsproces te zijn. Zijn ze hierin vergeten of onderbelicht dan is dat een gevolg van onprofessioneel handelen van het planteam, dat de regie op een goede ruimtelijke inrichting en een duurzame ontwikkeling voert.
“Kenmerkend voor het ruimtelijke domein is dat op voorhand niets vanuit een sectorale of thematische invalshoek sturend is”
Terecht stelt het coalitieakkoord: “De minister voor VRO heeft een regiefunctie voor het ruimtelijk beleid, zowel ten aanzien van verstedelijking als ten aanzien van andere opgaven met een sterke ruimtelijke component” (blz. 13). Om die regiefunctie succesvol uit te oefenen, is een en ander nodig. Het belangrijkste is een goed en dus uitvoerbaar script. Dat vraagt dat de NOVI van een knap leerboek planologie omgezet wordt naar een richtinggevend verhaal voor de gezamenlijke keuzes waar we bij de belangrijkste crises in het ruimtelijk domein voor staan. Kiezen is prioriteiten stellen en daar met investeringsmiddelen gevolgen aan verbinden. Het kabinet moet hier eenheid vinden en de minister voor RO is de sleutelfiguur. Het gaat in de Nederlandse verhoudingen mogelijk te ver om een vetorecht te claimen op voorstellen vanuit andere departementen, vergelijkbaar met de positie van de minister van Financiën. Positiever geformuleerd moet een minister voor RO erop toezien dat voorstellen uit de departementen aantoonbaar meerwaarde opleveren voor de doelen uit de NOVI. Deze “Hugo-toets” maakt alle andere toetsen overbodig.
Door Henk Puylaert en Henk Werksma, adviseurs bij H2Ruimte.
Dit blog is op 28 januari 2022 gepubliceerd op de site van ROmagazine.